Rabah Ameur-Zaïmeche verhuisde in 1968 op tweejarige leeftijd van Algerije naar Frankrijk, waar hij opgroeide in de Cité des Bosquets in Seine-Saint-Denis. Daar draaide hij zijn eerste langspeelfilm "Wesh Wesh, qu’est-ce qui se passe?" (2002), een schets van het leven in een Parijse voorstadswijk. Voor zijn tweede film "Bled Number One" (2006), over de druk van moslimtradities in Algerije, keerde hij terug naar zijn geboortedorp. En nu is er dus "Adhen", het laatste deel van dit drieluik. Alweer worden de hete hangijzers niet geschuwd. De cineast bouwt gestaag verder aan een universum met een zelden geziene coherentie; hij bespeelt zowel inhoud als vorm met gemak, humor en gevoel. Met "Adhen" wordt opnieuw een complexe sociale situatie uit de doeken gedaan waarbij Ameur-Zaïmeche de toeschouwer veel ruimte tot interpretatie laat. Blijk gevend van een gezonde dosis zelfvertrouwen geeft hij een politieke visie zonder in moreel oordeel te vervallen; zijn werk houdt daarmee voldoende afstand van het strenge vingertje van de militante film.
Zoals in zijn vorige films verankert Ameur-Zaïmeche zijn verhaal stevig in een bepaalde plek en in een microkosmos waarvan het zich nadien niet meer zal verwijderen. Deze keer dompelt hij ons onder in het universum van een enorme opslagplaats ergens in een zieltogende industriële zone gelegen naast een vliegveld en een raffinaderij. Mao (de naam refereert zowel naar Mohamed als naar Mao Zedong), een nieuwe aanhanger van de Islam maar met een puur liberalistische ingesteldheid, leidt een bedrijf dat zowel paletten als vrachtwagens repareert. In deze "openluchtgevangenis" tiert de kapitalistische uitbuiting welig, en zij zal het decor worden voor een huis-clos waarin het spel gespeeld wordt tussen de arbeiders en hun patron. Een soort van amfitheater met twee onderbetaalde, elkaar beconcurrerende groepen: de Maghrébins en de Afrikanen. De galerij van markante personages, allen "verworpenen der Aarde", wordt deels gespeeld door amateur-acteurs die in het echte leven werken in de fabriek waar de film gedraaid werd. Het camerawerk van Ameur-Zaïmeche, die eraan houdt om elke beweging van de handenarbeid te filmen in weergaloos realisme - draagt bij tot de documentaire rijkdom van de film...
Ameur-Zaïmeche wordt niet ten onrechte vergeleken met Renoir en Pialat. Het hedendaagse proletariaat, dat zijn de buitenlandse arbeiders uit de film. Hun arbeid wordt niet officieel erkend en ze blijven dus verstoken van elk democratisch recht.
De goedhartige, wat paternalistische baas Mao (rol gespeeld door de regisseur himself - hij heeft trouwens iets weg van een jonge De Niro) besluit op een dag om voor zijn arbeiders een kleine moskee binnen het bedrijf te bouwen. Alleen stelt hijzelf de imam aan, terwijl de traditie wil dat dit gebeurt door de trouwe gelovigen. En daarmee is het startschot voor de problemen gegeven... Alsof men aan hun laatste bescherming raakt, hun laatste verzet wil smoren, komen de Maghrebijnse arbeiders in opstand tegen deze nominatie. De Zwart-Afrikanen weigeren aan het verzet deel te nemen. Tussen de twee groepen in trekt Mao aan de touwtjes, in de ijdele hoop zijn arbeiders via religie te kunnen controleren. De strijd barst pas goed los wanneer de eerste ontslagen vallen...
Als tegelijk sociale komedie en proletarische tragedie onderzoekt "Adhen" de plaats van de Islam binnen de wereld van de arbeid. Rabah Ameur-Zaïmeche heeft ervoor gekozen om "de leefwereld te schetsen van diegenen die eerst woestijnen en zeeën hebben overwonnen, om zich vervolgens te laten uitbuiten voor een miserabel salaris".
Zijn metafoor wordt versterkt door een esthetisch, haast picturaal gebruik van een buitengewoon krachtig symbool: ontelbare stapels paletten die het beeld vullen met de kleur rood... Communistisch rood. Bloedrood. Het rood van de woede.
Van 17/09 tot 11/10/2009
Op de nieuwe blog van Nova vind je nog meer informatie over "Adhen (Dernier maquis)" (voorstelling, aankondiging, foto’s, persartikels, interviews,...) :