Het zijn barre tijden. En aangezien de Franse distributeur Mary-X enkele films van Shohei Imamura opnieuw uitbrengt in een gerestaureerde versie, kan het eens deugd doen om kopje onder te gaan in het werk van deze eigenwijze en tegendraadse bruut. Tussen 1963 en 1968 ontwikkelt hij zijn filmische stempel in drie fictiefilms, die geleidelijk aan de sociale kroniek schetsen van een heidense maatschappij die ten prooi valt aan de kille en ontmenselijkte moderniteit. Imamura staat zonder uitzondering aan de kant van de kleine man, de laagste klasse, de outcast. Hij ontleedt genadeloos het naoorlogse Japan, met zijn geforceerde modernisering, opkomst van het proletariaat en algemene corruptie. Dat onderzoek neemt vaak gekke, soms burleske proporties aan, zonder morele stellingname en overgoten met vleselijke geneugten en menselijke driften. Hoewel hij uit de bourgeoisie stamt en geschoold is als historicus, noemt hij zichzelf boer en komt hij in opstand tegen het patronaat. Eerst en vooral tegen Ozu, van wie hij de assistent geweest was en die hij verweet zijn acteurs als ’groenten’ te filmen. Een boer, ziet u wel. Bij hem zijn de ’groenten’ net heel levendig, evenals de dieren en de mens, die, geen haar beter, ook niets anders doet dan wroeten en janken. Zijn methode was om lang op onderzoek uit te trekken om zijn documentaires of fictiefilms uit te werken als meedogenloze tableaus van de Japanse maatschappij. Dat leverde hem de reputatie van ’entomoloog’ van de Japanse Nouvelle Vague op. Verwacht daarbij echter geen naturalistische cinema, verre daarvan! Van ruwe documentaire tot bedacht classicisme over een haast subliem lyrisme, elke film is een treffen van verschillende vormen en registers om tot komen tot een radicale oprechtheid die van het leven, in al zijn smerigheid en wonderbaarlijkheid, de essentie van de mens maakt wat te verkiezen valt boven een evoluerende maatschappij. Het boerenleven, kortom...